Ereleden van de VAN
Ereleden van de VAN
Stukje uit Automaten Magazine November 2000
“We hebben gewoon ons werk gedaan”
Vier ereleden heeft de VAN. Vier mensen die hun sporen ruimschoots hebben verdiend binnen de branche. En die aan de wieg stonden van de VAN. Als bestuurders en stuwende krachten. Mede in het kader van het 25 Plus-congres van de VAN kwamen Pierre de Jonge, Bertus van Dessel, Steef Rouvoet en Cees Wetsteijn nog eens bij elkaar om bij te praten en hun licht te laten schijnen op de huidige situatie rond de branche.

De ereleden v.l.n.r. Pierre de Jonge, Bertus van Dessel, Cees Wetsteijn en Steef Rouvoet
Ik bedoel het niet negatief, maar het was, voordat de VAN werd opgericht, een ongeorganiseerd zootje’, zegt Bertus van Dessel, die als altijd van zijn hart geen moordkuil maakt.
Pioniers worden ze genoemd, Founding Fathers zelfs. Voor hen hoeven die grote woorden niet. ‘We deden gewoon ons werk’, zeggen ze. ‘Het was in het belang van de branche, maar ook voor onszelf. Er moest brood op de plank. Samen met anderen trokken ze de kar, vele jaren lang. Vier personen met compleet verschillende karakters. Soms stonden ze lijnrecht tegenover elkaar. Maar naar buiten toe waren ze één. Omdat ze hetzelfde doel nastreefden: landelijke erkenning.
Het kwartet van verschillende karakters kon en kan nog steeds uitstekend met elkaar overweg. De gedreven Van Dessel, de nuchtere Rouvoet, de relativerende De Jonge en Wetsteijn, de voorzichtige.
Landelijke lobby
Er waren wel voorlopers van de VAN. Regionaal hadden ondernemers zich georganiseerd in bijvoorbeeld de Music Corporation, waarin Wetsteijn en De Jonge actief waren. Of de Stichting Autex, met Van der Tuin. Hommerson en Heino als drijvende krachten. Maar uiteindelijk, begin zeventiger jaren, kwam de VAN er.
Steef Rouvoet werd de eerste voorzitter. ‘Er moest ontzettend veel gebeuren. Organiseren, afspraken maken, belangen behartigen en ook nog de machines keuren.’ Er waren tussen de 400 en 500 automatenhandelaren. 36 Daarvan werden lid, waarvan er achttien betaalden. In 1975 begon de landelijke lobby en dat was hard nodig. Van Dessel: ‘Wij hebben altijd een landelijke regeling gewild, we waren afhankelijk van de burgemeesters.
Soms ging het goed, maar dan kwam er een andere burgemeester en die verbood de boel. Vaak gingen buurgemeenten mee en dan kon je je handel weer ophalen.’ Heel onzeker was dat. En Steef Rouvoet herinnert zich: ‘Het kwam voor dat we door die maatregelen mensen moesten ontslaan. Da’s keihard.’ ‘Je moest steeds de bakens verzetten.’ zegt Pierre de Jonge. ‘Ons bedrijf heeft dat zeven keer gedaan. Zeven keer gingen we over op andere producten.”
Politieke lobby
Maar gaandeweg kwam er schot in de zaak. Men ging richting politiek, al kreeg men wel het idee dat zij, de ‘automatenjongens’, als een slag apart werden gezien. ‘De automaten gingen bij die nieuwe regeling de ijskast in. De overheid gaf voorrang aan de casino’s en de lotto. We hebben heel wat afgepraat met die commissies. Hadden die ambtenaren eigenlijk wel een idee over hoe die branche functioneerde? De vier, cynisch: ‘Welnee, dan begonnen ze over kansspelbelasting te praten terwijl dat pas van toepassing was boven de 1000 gulden, bij ons ging het om tientjes. Daar keken ze van op.’
En dus bleef het vaag. Machines die wel of niet uitbetaalden, vrije spelen. Er werd druk gelobbied, maar ook intern werden zaken aangepakt. Het niet al te beste imago moest weg. Bijvoorbeeld door de zware automaten in Amsterdam te vervangen door lichtere. Maar daar waren de Amsterdamse collega’s het niet mee eens. Van Dessel: ‘We werden bedreigd, ze zouden ons van alles aandoen als we doorgingen. Nou ja, uiteindelijk leidde dat tot een gezellig etentje.
In 1986 kwam dan eindelijk de herziene Wet op de kansspelen. Maar de gemeenten bleven een behoorlijke vinger in de pap houden. Niet alleen in de kleinere plaatsen. Neem Rotterdam. Cees Wetsteijn: ‘Burgemeester Peper wilde niet eens met ons praten, wij bestonden niet voor hem. En was er dan eens, onderaan de hierarchie een ambtenaar die iets wilde regelen dan veegde Peper dat weer van tafel. Heel frusterend.
Maar ook de branche zelf schoot tekort, vindt Pierre de Jonge. ‘We hebben zaken onderschat. Achteraf gezien was het plaatsen van kansspelautomaten in cafetaria’s niet goed. Jongeren gingen er op spelen. Zo kwam de discussie rond de gokverslaving op gang. Pers, politiek en verslavingszorg vielen over ons heen. Wij hebben daar niet goed op gereageerd.
Drie van de vier ereleden wijzen naar Cees Wetsteijn, vaak het geweten van de VAN genoemd. ‘Cees zag dat al vroeg in, hij was daar bezorgd over. Nu zeg ik: terecht’, aldus Bertus van Dessel. Wetsteijn: ‘De wetgever maakte ook een fout. Wij wilden dat alleen meerderjarigen op die automaten speelden. In de wet werd dat niet geregeld.’ Rouvoet: “Zelfregulering, daar zijn we steeds mee bezig geweest. Dus kwamen er stickers op de automaten.’
Openheid
In de periode dat Dirk Lindenbergh voorzitter was werd de strategie aangepast. Men koos voor openheid. Zo ging Bertus van Dessel bij de praatshow van Sonja Barend in discussie met een onherkenbaar gemaakte verslaafde. Van Dessel: ‘Het leuke was dat Sonja ’s middags, toen onze automaten er al stonden, een gulden in een machine had gegooid en nog wat had gewonnen ook. Dus zei ze in de uitzending dat het leuk speelgoed was.
De lobby werd actiever, er kwamen convenanten met de gemeenten. Een grote stap, want zo werd ook naar de landelijke politiek goodwill gekweekt. Er kwamen cursussen en mensen van Nijenrode kwamen praten. ‘Dat was op zich heel goed, nadeel was dat het bestuur zich te ver van de gewone leden verwijderde, zo ervaarde men dat’, zegt De Jonge.’
Toen Lindenbergh aftrad zat men met een bestuurscrisis op een vervelend moment. Immers, de gokverslaving en het omstreden imago vormden het gesprek van de dag. Omdat het ook onderling rommelde werd er een voorzitter van ‘buiten’ aangetrokken. Maar ook dat werkte niet. Van Dessel werd teruggehaald, er kwam weer een voorzitter van buiten totdat men toch definitief besloot dat een ‘automatenjongen’ het moest doen. Het was hard nodig want het gewonnen terrein, dankzij de zelfregulering en de convenanten, leek weer verloren te gaan onder de druk van de gokverslaving.
En zo begon een lang traject van lobby-werk dat uiteindelijk tot de huidige wet leidde. Maar het was soms kiele-kiele. Van Dessel: ‘Soms dacht ik: we halen het niet, maar dan zag ik het weer zonniger in. Daar kwam bij dat de politiek heel goed wist dat wij door zouden gaan in de illegaliteit en dat we daar ervaring in hadden. Als de politiek ons echt geen kansen had gegeven zou dat gebeurd zijn.’ Rouvoet: ‘En we wisten heel goed hoe je spelletjes kon manipuleren, hoe je heel snel van een flipper een kansspel kon maken bijvoorbeeld.’ Wat de andere drie ere-leden doet grijnzen.
Want Rouvoet was een meester in het verzinnen van nieuwe spelletjes, al dan niet legaal. Cees Wetsteijn zag het soms somber in. ‘Gelukkig waren er gemeenten waar we goodwill hadden gekweekt. En de lobby die daarna werd ingezet was ook niet mis.’ Onder leiding van Annette Kok, Aad Kobus en Bertus van Dessel werd de politiek bijvoorbeeld bewerkt. ‘Annette was daarin een kei.
En het ging goed, ook een partij als de PVDA, oorspronkelijk niet zo gecharmeerd van onze branche, ging luisteren. Zo’n Zijlstra was recht door zee. Ook als hij het er niet mee eens was, dan zei hij dat. Hij was eerlijk. Iemand als Koekkoek van het CDA deed dat anders. Die leek vol begrip als hij met ons praatte, ook al bleef hij een tegenstander. Maar hij was op dat niveau heel aardig. Maar in de kamer maakte hij ons kapot. Ik vond hem niet eerlijk’, zegt Van Dessel.
Maar het lukte dan toch. Met alleen klein rechts en de SP als tegenstanders werd het wetsontwerp aanvaard. Een goede wet ligt er nu, denken de ereleden.
Golfbeweging
‘Natuurlijk krijg je straks, als de 14-puntenmachine verplicht is, een teruggang, maar geleidelijk aan komt dat weer goed’, zegt Van Dessel. Ook Pierre de Jonge denkt dat. ‘Onze branche kent altijd golfbewegingen. Nu ook, al zal het minder extreem zijn. Veel dingen zijn nu goed geregeld. Al zien de vier ook wel in dat er een flinke prijs is betaald, met name door de (kleinere) exploitanten.
Maar het alternatief was helemaal niets. Cees Wetsteijn: ‘Als een exploitant alleen maar denkt aan snel veel geld verdienen, dan redt hij het niet. Maar als iemand een goede bedrijfsvoering blijft voeren dan lukt het wel.’ Steef Rouvoet: ‘En je sterke kanten naar voren halen. Vooral de service en persoonlijke benadering benadrukken. Dat was vroeger onze kracht en dat moet nu ook nog zo zijn.
Van Dessel: ‘Maar het is heel anders nu. Vroeger werkte je niet met contracten, je kletste wat met de kastelein. Dat is nu niet meer. Maar toch vertrouwen de vier op de toekomst. Een goede wet, met goede kansen voor de branche. En de fout van toen, het onderschatten van problemen zullen ze niet meer maken.
De Jonge: ‘En het contact met de politiek moet intact blijven, dat hebben we na 1986 niet gedaan. Terugkijkend naar de jaren dat ze actief waren in de branche passeren diverse namen de revue. Ook die van Anton Zondag voor wie ze veel respect hebben. ‘Hij heeft erg veel voor de VAN gedaan, stond bijna letterlijk 24 uur per dag klaar voor de branche.’ Ze hebben het nog steeds druk, ook al zijn ze gepensioneerd.
En ach, dat erelidmaatschap, wat betekent dat? Van Dessel: ‘Voor mij hoefde het niet, maar op het moment dat je het krijgt doet het je wel wat.’ Rouvoet: ‘Het komt je aanwaaien, we hebben alleen maar ons werk gedaan hoor.
De Jonge: ‘En ons bestuurswerk. Tja, word je daar erelid door?’ Wetsteijn: ‘Ik zie het toch als een extra waardering. Ik lag nogal eens dwars. En als ze je dan toch zoiets geven, dan doet me dat iets. Ik vergelijk het wel met het krijgen van een lintje.
Van Dessel: ‘Weet je, toen ik benoemd werd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau stonden er mensen te huilen. Waarom? Omdat er voor het eerst iemand uit de VAN een lintje kreeg. Verdomd, dat deed me meer dan die hele onderscheiding. Want daar deden we het toch voor, die erkenning!’
Bronvermelding: Automaten Magazine November 2000

